Midden in ons bos zit een ondergronds wespennest. Waarbij het juiste werkwoord de laatste weken vaker ‘zat’ dan ‘zit’ is overigens.
Mijn verhouding tot het nest is ambivalent. Ik vind het een adembenemend mooi bouwwerk, pure kunst. De wijze van samenwerken van de beestjes is briljant en zoals zoveel in de natuur een inspiratie voor alles wat ik zelf zou willen bereiken, wie ik zou willen zijn en hoe ik denk dat teams en zelfs de maatschappij optimaal zou functioneren. Zodra we dat ego eens loslaten.
Het ambivalente huist in het feit dat ik er graag naar staar. Iets te dichtbij. En het helpt niet dat ik opzwel als een gaar oud padje wanneer ze mij te dichtbij vinden komen en waarschuwingsprikje geven.
Terug naar het werkwoord ‘zat’. De laatste weken komt de das met regelmaat zijn nachtelijke honger stillen met het nest. Hij eet ondanks de tientallen steken van de dappere beestjes gewoon door als een dronken zeeman in de vroege ochtend bij een goedkope shoarmazaak in het havengebied.
Iedere ochtend loop ik naar het nest, naar wat er over is, en dan heb ik toch zo met die beestjes te doen.
De beestjes zelf doen echter niet aan zelfmedelijden. Wel aan doorzetten voor gevorderden. En hoe. Want hoe de nacht ook heeft gezorgd voor een ongelooflijke ravage, de wespen zijn alweer aan het bouwen.
Wanneer ik ‘s avonds weer langs het nest loop is er alweer een heel kunstwerk om mij aan te vergapen.
Ik bedenk mij dat wespen altijd op de plek staan waar de klappen vallen. Van mensen en van dieren. En ik vind het zo waanzinnig inspirerend dat ze dat helemaal niets lijkt te interesseren. Het Stoïcijnse. Ze gaan gewoon door. Ook nu met de winter op komst.
Omdat het doel zit in het bouwen, dat is waar ze voor leven en niet het voltooide bouwwerk.