Soms vind je ergens een interessant woord zoals je onverwacht kan struikelen over een opmerkelijk steentje op een saai grindpad.
‘Vanzelfzwijgend’. De bedenker van het woord is de schrijver van het zo genoemde boek van de hand van Odette Moeskops.
Vooral wij Nederlanders halen de vanzelfsprekendheid van spreekrecht en spreekplicht nogal dikwijls door elkaar. Dit doen we opmerkelijk genoeg niet met de termen zwijgplicht en zwijgrécht.
Ik vind dat de ander altijd het recht heeft op jouw zwijgen. In het verlengde daarvan ben je wat mij betreft alleen echt verplicht om te spreken wanneer je leed kan voorkomen of herstellen. Vallende piano’s en dergelijke. Of sorry zeggen wanneer je per abuis de pianogooier was.
Niet dat ik je niet graag hoor praten, het is alleen dat je vaak zo slecht luistert. Waarbij ook de stukgetrainde en welwillende zielen zich hieraan schuldig maken.
En dan praten we niet echt met elkaar, we connecten niet. Dan zijn we enkel aan het tennissen. Lege potjes ping pong. Tot 1 van de spelers het opgeeft. Of er iemand lijkt te hebben gewonnen omdat zijn bal het vaakst en het hardst op de juiste plekken sloeg.
Waarom luisteren we eigenlijk niet naar elkaar? Wat bereiken we nu met dat niet-luisteren? Het is welbeschouwd kinderlijk en primair egoïstisch gedrag. Angst gedrag, bang om niet gehoord, gezien en erkend te worden.
Vanzelfzwijgend. Da’s mooi he? Zwijgen omdat je het niet nodig hebt om te vechten voor je erkenning, je spreektijd. Zwijgen zodat je hoort en ziet.
Het zal je adembenemend verassen wat er gebeurt in vergaderingen, bila’s, je huwelijk, bij je kind wanneer je comfort vindt in je eigen zwijgen.